Ik heb nooit gedacht iemand te vinden en dat was nooit erg tot het erop leek dat er mogelijkheden waren daar verandering in te brengen. Tot het moment dat het nodig was om verder te kunnen, ook op andere terreinen – or so I thought. Onzin natuurlijk. Wat je twintig jaar heel goed alleen hebt gekund, kun je de volgende jaren net zo goed – zo niet beter zou je zeggen.
Ik herinner me een avond in Birmingham, begin jaren negentig. Zo’n typisch Engels huis met een elektrameter die je constant moest voeden met speciaal gekochte muntjes. Een gasfornuis met open grill erboven, plafonds bedekt met behangpapier, en vloerbedekking in de badkamer. Het kostte drie dagen om dit huis enigszins bewoonbaar te maken en echt schoon is het nooit geworden.
Een huis bewoond door drie meiden van drie nationaliteiten die elkaar niet kenden en niets met elkaar gemeen hadden. Zonder flauw te willen doen kan ik zeggen dat alle stereotype beelden over Fransen en Duitsers waar zijn. De Frans-Duitse oorlog werd in 1992 opnieuw in alle hevigheid uitgevochten. Nederland was neutraal tot ik wel een standpunt in moest nemen. Zo gaat dat.
Buitenlandse studenten waren op elkaar aangewezen want de Engelsen hadden het te druk met elkaar en hun examenjaar. Ze hadden er geen benul van wat het betekent niemand te kennen en voor het eerst in die stad, dat land te wonen. Als het tegenwoordig gaat om buitenlanders en integratie dan denk ik nog wel eens aan die tijd. Was het voor ons als buitenlanders zoveel anders? In ieder geval doordat we er maar één jaar zouden blijven....
Wat er over bleef was een geweldig academisch jaar en wat continental friends. Zondagavond kwamen we bij elkaar in dat huis: Peter, Stina, Mireille en ik - een Nederlander, een Deense, een Française en ik. Samen koken, eten, drinken en praten aan de kleine formica eettafel die de hele lounge in beslag nam. Tijdens een van die avonden, na veel teveel Boddingtons en bijna aan het einde van het jaar met het afscheid in zicht vroeg Peter of ik dacht ooit iemand te zullen vinden.
"Nee.” Meer dan al het andere was dat antwoord op die vraag wat ik mee terug nam naar Nederland. Geen vast voornemen of in steen gebeitelde wens. Een besef, een bewustzijn dat zich openbaarde door de nevels van de alcohol en dat overeind bleef nadat alle andere gesprekken uit die tijd al lang vervaagd waren.
Ruim tien jaar later tijdens een eerste ontmoeting en na twee koffie stelde iemand me dezelfde vraag. Ik weet niet waarom. Ik weet niet meer hoe het zo kwam maar misschien zegt het iets over de intimiteit of vertrouwdheid van ons contact dat hij dat vroeg en ik erop antwoordde met hetzelfde antwoord als indertijd. Misschien straal ik het uit en wil ik helemaal niemand vinden ondanks mijn pogingen daartoe.
Niet lang na het diner in Birmingham vertrokken Peter, Stina en Mireille naar huis. Ik vertrok later en bleef dus alleen over. Onwerkelijk, verdrietig en vreemd na een jaar van intensieve studie en hele dierbare contacten in een stad waar ik buitenstaander was, in een huis waarin de Duitse – na het vertrek van Mireille – onverwachts toenadering zocht.
Opnieuw alleen, vreemd en vertrouwd - ook in het alleen-zijn raak je geoefend en dat verleer je niet zomaar binnen een jaar. Terug in Amsterdam was het contact met Peter anders. Mireille heb ik nog één keer ontmoet in Parijs en Stina koos ervoor alle banden meteen te verbreken. Het was een moeilijk jaar geweest maar ook een fantastische tijd.
Ik was altijd alleen geweest en zou dat waarschijnlijk altijd wel blijven. Dat is niet zo erg behalve als je denkt dat er mogelijkheden zijn dat het anders kan worden. Behalve als je hoop gaat koesteren. Hoop op iets waarvan je weet, rationeel en emotioneel, dat het misschien wel bestaat maar dat de kans om het te vinden oneindig klein is.
Hoop mag je nooit opgeven maar om alleen te kunnen zijn moest, moet ik hem verbergen, begraven diep in mijzelf. Daar waar niemand hem ziet en niemand hem vindt. Niemand behalve de man die me hoop gaf. Aan wie ik durfde zeggen dat ik hoop had. Die man die mij kon ‘lezen’ en accepteerde dat het was zo het was. Dat ik ben wie ik ben. De man die me vroeg of ik dacht ooit iemand te vinden. Maar jij die mij hoop gaf hebt het me ook weer ontnomen.
Misschien is het verdriet er niet omdat ik alleen ben of zal blijven, maar omdat iemand die mij herkende, wist wie ik ben en wat ik voel, mij iets gaf en ontnam wat er nog nooit geweest was: het gevoel dat het heel misschien beter is samen dan alleen. Misschien ben ik wel zo verdrietig en boos omdat ik van iets geproefd heb wat ik niet kende en dat smaakte naar meer.
Het is niet erg alleen te zijn zolang je weet dat je nooit iemand zult vinden. Dat heb ik heel lang, heel zeker geweten. Tot jij vroeg: “Wat voel je?” en ik antwoordde: “hoop.” Tot jij zei: "Ben je zo eenzaam?” Ik had het nooit zo gevoeld maar kon niet anders dan het beamen. “Ja.” “Ik kan je niet bieden wat je zoekt”, zei je – en dat was dat.
“Leef je leven bewust”, schreef je mij erna. Het is niet erg alleen te zijn totdat je je ervan bewust bent dat je het liever anders zou hebben.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten